Een opeenstapeling van steeds weer hetzelfde
Tweelingstrijd is het debuut van Kim Pauwels, naast dichter ook docent Frans en esthetiek. De bundel is, volgens de flaptekst, een zoektocht naar een eigen identiteit. Het werk is opgebouwd uit elf afdelingen van nooit meer dan vijf gedichten, en de titels van de openingsgedichten worden in de inhoudsopgave uitgelicht. Achter elkaar gezet vormen de afdelingtitels de regel: ‘Ik ben water verf kleine donkere bergen breekbaar als een rusteloze kim’. Het ligt er meteen nogal dik bovenop: deze gedichten gaan over Pauwels zelf, maar met de dubbele betekenis van haar naam probeert ze een tweede laag aan te brengen. Echt veel ruimte voor de fantasie van de lezer is er niet.
Dat geldt eigenlijk voor de hele bundel. De aardige beelden zijn schaars – ‘Boven de bossen/ hangt de kleur van zilvervliesrijst’ is er één, en het gedicht ‘Moederhout’ heeft een verhalende kracht die tussen het kinderlijke en abstracte in zit. Veelal blijven de beelden los hangen, kloppen ze niet (‘Hij hield mij als een kompas/ in zijn bedrieglijk ijzer/ sterke armen vast’ – naar mijn weten leg je een kompas plat op de hand). Soms lijken het taalgrapjes die het lezen eerder bemoeilijken dan dat ze de beelden laten vloeien.
Pauwels experimenteert met vorm, met afbrekingen en enjambementen, met herhalingen en met typografie, maar zet dat niet in om een diepere betekenislaag aan te boren.
Deze strofe komt niet tot een grammaticaal leesbare zin, en vraagt zoveel herlezingen dat het voor de lezer onmogelijk wordt een beeld te vormen. Welke vraag stelt ze hier nu eigenlijk? Wat is het meer dan een flauwe woordgrap? In de laatste afdeling ‘Kim’ komt dat tot een hoogtepunt:
Pauwels werk voelt geforceerd aan, als een bundeling gedichten die allemaal dezelfde boodschap móesten uitdragen en daar naartoe geschreven zijn. Tweelingstrijdis daarmee geen zoektocht, het is een opeenstapeling van steeds weer hetzelfde.