De ogen van de ogengneis
Een veel poëziebewuster dichter dan Van Deel zul je in Nederland niet tegenkomen. Van Deel besprak van 1969 tot 2008 proza en poëzie voor Trouw, gold jaren als de meest actieve jurytijger in Nederland en gaf decennia lang poëzieonderwijs aan studenten van de Universiteit van Amsterdam. Ik was daar in de jaren negentig een van. Generaties studenten hebben op zeker moment een reeks gedichten voorgeschoteld gekregen waarin mythologie een rol speelde. Onder hen mensen die nu dichtbundels schrijven, bespreken, of erover doceren. De docent Van Deel bracht zijn studenten terug naar de klassieke bron en liet ze ervaren in welke opzichten het mythologisch thema door de onderhavige dichter afwijkend behandeld werd.
Na lang en rustig kijken en overleggen zou de groep studenten er bij dit gedicht met Van Deel op uitgekomen zijn dat de liefde een aanvulling is die misschien meer bij deze dichter hoort dan bij de mythologische Ikaros. Het labyrint waaruit deze Ikaros ontsnapt is een beeldspraak, een ingewikkelde liefde is wat hij ontvliedt. Het vuur zou een spannender relatie kunnen zijn. Natuur, gemis, vergankelijkheid, poëzie. Het zijn vier constanten in het werk van Van Deel die ook in deze bundel het staketsel uitmaken. Poëzie zelf ademt door elk gedicht heen; elk gedicht gaat over de activiteit van het maken en lezen van gedichten. Daar waar het in een gedicht ook letterlijk ‘gedicht’ of ‘poëzie’ wordt genoemd ligt het er soms wat te dik bovenop. Subtieler verwoord is het een fraaie verdieping. Zoals dit gedicht ook een gedicht over poëzie is:
De lezer van dit gedicht is ook de ‘toeschouwer in het donker’ die het leven in de dood terug ziet keren. Een diorama is zelf een gedicht: een geconcentreerde weergave van de werkelijkheid. Het is een mooie herhaalde vorm in deze bundel: alles is er poëzie geworden. De ogen van de ogengneis zijn dat, een zwerfsteensoort met grote kristallen, die de dichter nu aanstaren ‘vanuit een verleden dat ik niet meer ben’: de steen kijkt de dichter aan en herinnert hem aan wie hij was maar niet meer is. De windkanter, een steen waarop erosie van de wind te zien is, de steen dus die toont wat aan hem verdwenen is. Hetzelfde geldt voor de verdwenen scholen ansjovis bij Marken. Het zijn bij Van Deel beelden van wat voorbij is en ze vormen een houvast. Zulke gedichten en ideeën zijn in deze bundel op meer manieren ‘verleden en houvast’ omdat ze ook in eerdere bundels van Van Deel terugkomen.
Herfsttijloos is een mooie verzameling van wat onafwendbaar ‘terugkijkpoëzie’ is, zonder overigens ooit echt bitter te worden.
De duider van poëzie die Van Deel ook is, heeft soms zijn gedichten iets te veel vooraf geduid, zodat er te weinig te studeren overblijft, maar daar staan veel afgewogen en sterke gedichten tegenover.