De relatie tussen liefde en pijn
‘We zouden het liefde kunnen noemen’. Zo begint een pregnant en veelzeggend gedicht, ergens halverwege Je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf van de Tunesische dichter Lamia Makaddam. Vóór en na dat gedicht gaat het eigenlijk over weinig anders dan de liefde, maar het is allesbehalve een bundel conventionele liefdesgedichten. Het zijn gedichten over de relatie tussen liefde en pijn, seks en dood. Het zijn gedichten over het bestaan en de onmogelijkheid daarvan.
Lamia Makaddam is vertaler van onder anderen Connie Palmen en Hagar Peeters. Nu is een van haar drie dichtbundels door Abdelkader Benali in het Nederlands vertaald. Het poëziefonds van Uitgeverij Jurgen Maas, dat voornamelijk bestaat uit vertalingen uit het Arabisch, is zonder twijfel een verrijking voor het Nederlandse poëzielandschap. Die verrijking bestaat volgens mij, algemeen gesproken, uit een opvatting van wat poëzie is, een temperament en een directheid, die je bij Nederlandstalige dichters zelden op die manier aantreft. Makaddams bundel is hier geen uitzondering op: het zijn, zacht gezegd, overrompelende gedichten:
Een aantal zaken valt op in dit betrekkelijk willekeurige fragment. Ten eerste de directheid van de taal: Makaddam bedrijft geen mooischrijverij, geen ‘showing not telling’, maar deze kwaliteit gaat niet ten koste van de magie of de raadselachtigheid van haar regels. Neem bijvoorbeeld de regel ‘Dat wat onder de tong ligt en naar zand smaakt’: dat is er één om langdurig van te proeven. Ten tweede valt op hoe zintuigelijk (en lichamelijk) de regels zijn. Beeldend zijn met name de vogels die uit de lucht vallen erg sterk. En tenslotte valt op hoe soepel de vertaling is, alsof de gedichten altijd al in het Nederlands waren bedoeld.
In een van de poëticale gedichten stelt de dichter: ‘Om de dingen op heel eenvoudige wijze te kunnen zeggen/ werd de poëzie geboren’. Een rake karakterisering, die ingaat tegen het wijdverspreide misverstand dat poëzie ‘moeilijk’ zou (moeten) zijn. Natuurlijk: de fenomenen die in gedichten worden besproken zijn wel eens complex, gelaagd of ambigu, maar dat valt de poëzie niet aan te rekenen. Of misschien, vervolgt ze, is de poëzie geboren om familieproblemen op te lossen:
Ja, we zouden de pijn (of, zoals het in dit gedicht wordt genoemd: de schade) ‘liefde’ kunnen noemen, maar wat betekent dat voor de betrokkenen? Wat voor pijn is het, en wat zegt die over de liefde? Er valt hierover uit de bundel wel een betoog te construeren. Want, zoals ook de bundeltitel aangeeft, het lijkt allemaal te draaien om epistemologie, om taal, om de bevestiging (of ontkenning) van het bestaan, en de waarde daarvan (in de ogen van de ander), kortom: dat hele scala aan complexe gevoelens en overwegingen die horen bij liefde, bij seks, bij leven en dood – en de pijn (en rouw) daarvan. Maar dit betoogje doet de gedichten van Makaddam ernstig tekort, niet in de laatste plaats omdat de poëzie veel heftiger is dan deze, misschien wat al te nuchtere, samenvatting doet vermoeden. Maar ook omdat de poëzie zich veelal op een onderbewust niveau afspeelt. Soms is dat bijna expliciet, als het gedicht een direct verslag van een droom lijkt:
Je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf is geen luchtige lectuur. Het is meedogenloze poëzie: pijnlijk eerlijk, bijzonder direct en vaak heel plastisch en gewelddadig. Daarom is deze bundel lang niet altijd ‘prettig’ om te lezen. Dat is dan ook niet wat Makaddam beoogt: integendeel, zou ik bijna zeggen. Het lezen van deze bundel is intens, omdat het de heftige emoties en overwegingen die ze behandelt ook oproept. Daarmee biedt de bundel een louterende leeservaring.