Geluk vinden in kleine dingen, versie 2.0
Laura van der Haar (1982) werd in 2012 Nederlands kampioen poetry slam. Dat slams een broedplaats voor talent zijn, hebben onder andere de sterke debuten van Kira Wuck en Ellen Deckwitz al bewezen. Van der Haars eigen eersteling Bodemdrang bewijst dat ze zich met die dichters kan meten.
Uw recensent heeft in de kantlijn van de drukproef heel wat vrolijke smileys (veel :), maar ook geregeld een :D) en hartjes gezet. In Bodemdrang staan heel wat zinnen om in te lijsten, zonder dat ze tegeltjeswijsheidachtig worden. ‘Splinters’ heb ik de meeste smileys en hartjes gegeven:
rottende slootkant, stofhooi, seks in de bosjes, festivalkots
klein straatgedierte sterft in roosters, vogels
walmen na op het wegdek
de zomer is begonnen
overal klinkt zacht gelik
aan ijsjes, liefjes, hondenanussen
autogeronk, bericht voor een meisje, plus het meisje
dat voorzichtig in haar handen wrijft
die vroege zomer
steekt
net als de bosjes
hoeveel splinters zal haar lijf nu nog verdragen
voordat ze meer hout is dan mens
De gedichten komen vaak over als fragmentarische montages van beelden en gebeurtenissen die niet direct iets met elkaar te maken hebben. De titel van de bundel is wat dat betreft misleidend: er worden nauwelijks verbanden gelegd, niets wordt tot de bodem uitgezocht. De wereld is nu eenmaal fragmentarisch. Het is daarom verleidelijk om ‘Splin- ters’, met een ‘ik’ die lamgeslagen wordt door alle prikkels, als een poëticaal gedicht te lezen. De ‘ik’ verschilt echter van de dichter Van der Haar, die de versplintering van de wereld eerder lijkt te vieren.
Bodemdrang is namelijk eigenlijk een vrij extreme exponent van de typisch Nederlandse poëzietraditie waarin geluk vinden in kleine dingen de boventoon voert. Van der Haar gidst de lezer niet door rustieke landschappen, maar meestal juist door de grote, viezige stad. In een gedicht als ‘straatniveau’ (die titel alleen al!) laat ze heel verfrissend zien dat schoonheid ook in banale details schuilt:
de galerijdeur: uitgesneden gesprekken
de regenpijp lekt en de rest bestaat uit flarden
plantverpakking
glimgebladerd
coverglans
veel meer wordt gezegd, maar het lantaarnlicht leidt af
hoe het oranje regent, hoe de duif zijn evenwicht
houdt op de kabel
hoe alles even lijkt te knipperen als er gesproken wordt
poedervoorhoofd
rimpelketting
maandverband
‘straatniveau’ laat bovendien Van der Haars voorliefde voor neologismen zien. Van eenvoudig, maar zeer nauwkeurig geformuleerde woorden als ‘coverglans’, en ook ‘straatgedierte’ en mijn persoonlijke favoriet ‘vooravondgevoel’, is het gewoon vreemd dat ze nog niet bestonden. Wat er aangetroffen wordt, is fascinerend en moet daarom zo precies mogelijk beschreven worden.
Naast Van der Haars aandacht voor details, is ook dit fijne gevoel voor neologismen genoeg om het enthousiasme op de lezer over te laten slaan. Ze hoeft de pracht van dit al niet nog eens te expliciteren. Als er al woorden als ‘mooi’ gebruikt worden (en dat gebeurt zeer gedoseerd), dan is dat eerder ironisch, in plaats van temerig. Van der Haar schrijft bijvoorbeeld ergens ‘het uitzicht zo grijs/ dat het wel leeg moet zijn/ alles is werkelijk grijs’, om het gedicht te besluiten met ‘mooi grijs hoor, dat wel’.
Van hoeveel dichters, en niet in de laatste plaats: van hoeveel debutanten, wordt wel niet gezegd dat ze origineel en eigenzinnig zijn? Vaak valt dat bij proefondervindelijke lezing toch tegen. Deze twee adjectieven zijn echter, zonder voorbehoud, van toepassing op Bodemdrang. Laura van der Haar laat vooral zien, en doet dat op een impliciete, maar tegelijkertijd duidelijk liefdevolle manier. Als de wereld toch fragmentarisch is, dan kun je daar het best maar van genieten.