Zonder metaforen en met degelijk gereedschap
Jan Baeke is een van de weinige dichters in het Nederlands taalgebied voor wie geldt dat een bundel werkelijk meer is dan de som van de gedichten. De gedichten in Seizoensroddel zijn maar zeer licht anekdotisch, niet erg op zoek naar vormvernieuwing, met een lage aforistische waarde. Deze zevende bundel van Baeke is er één waarin de gedichten bovendien langer lijken te worden dan in voorgaande bundels; een drang naar uitweiding, een flirt met proza?
Langer, anekdotischer, aan de tijd min of meer ontwrongen – de eerste opvallende verwijzing naar de moderne tijd is het woord ‘website’ op pagina 65. Verder veel namen: Eva, Jack, Harry en zo nog een paar, en vooral vader- en moederfiguren.
Baeke zoekt dus een bijna prozaïsche lijn met zijn personages, de steeds terugkerende Jack is er een. De vaderfiguur is zeer aanwezig, bijvoorbeeld in het archetypische vadergedicht ‘Kracht en vreugde’:
Baeke laat zich in veel van zijn gedichten weinig gelegen liggen aan muzikaliteit, klank, ritmeverschillen, de regelval is soms bijna vrij. Dit is daar mee poëzie die zich nadrukkelijk van een aantal vorm- en inhoudsaspecten van poëzie tracht te ontdoen. Hier wordt niet lyrisch gezongen, geen vorm vernieuwd. Het is soms wat moeilijk de inhoud uit een enkel gedicht naar boven te halen. Of preciezer geformuleerd, een enkel gedicht is bij Baeke nooit genoeg, omdat hij de pointe verafschuwt. En daarom is de bundel vooral als geheel geslaagd. Het werk van Baeke werkt uitsluitend door de vastheid van toon door de bundel heen, door de warsheid van effectbejag. Baeke is een eikenhouten dichter in een tijd van plastic.
Wat een eigenaardige gegevenheid is in een bundel gedichten die nauwelijks aansluiting lijkt te zoeken bij de moderniteit, is dat een nostalgisch levensgevoel ten enenmale ontbreekt. Baeke schrijft in zijn poëzie het verleden dus geen krachten toe die het boven het heden doen uitstijgen, noch lijkt hij er te verwijlen omdat er hier iets te ontvluchten is, eerder is een licht geamuseerde vermoeidheid de grondtoon.
En als de dichter toch een paar bijna aforistische regels heeft laten volgen – een wijsheid op de loer lijkt te liggen – moet er laconiek of licht absurd geëindigd worden. Baeke wenst zedenpreker noch komediant, zanger noch kermisklant, lyricus noch soldatenvoet te zijn, de indruk die de lezing van deze bundel achter laat, is die van een goed gesprek, een donkere avond lang, zonder conclusies evenwel, parlando.
De terugkerende personages, wat moeten we met ze? Zijn ‘Jack en Cheyenne/ en Chelsea uit Hoboken’ een overblijfsel van een langere reis, een poging het personage het gedicht in te krijgen? Of een voorzichtige verwijzing naar bijvoorbeeld de schitterende gedichtenreeks Spoon River Anthology van Edgar Lee Masters, een klassieker in de Amerikaanse literatuur waarin de doden op een kerkhof nabij het dorpje Spoon River tot leven worden gewekt? Gewone mensen met een gewoon leven?
Het lijkt er soms een beetje op. Maar daar wenst Baeke het achterste van zijn tong niet te tonen. In een heel fraai gedicht over kanker, ‘Drie jaar later was alles onherstelbaar veranderd’, geeft Baeke een bewonderd dichter weg in de laatste strofe:
En eerder in dat gedicht schuwt Baeke het effect niet, maar hoe kan dat anders met zo’n onderwerp:
Seizoensroddelvan Jan Baeke is een diverse bundel, rustig van toon, zelden lyrisch, nooit zwak, die wint bij herlezing, het aforisme niet zoekt en het raadsel in stand houdt. Een fraaie bundel.