Het is genoteerd
‘Ik nader mijn dood die stram op me wacht...’, het is de eerste regel van het laatste gedicht uit de nieuwe bundel van Remco Campert. Als je in je 89ste levensjaar bent is dat een realistische voorstelling van zaken. Toch komt Campert met de verwachtingsvolle titel Open ogen, bepaald geen lamentabele. ‘De wereld kwam niet eerder zo hard binnen in de gedichten van Campert’, vermeldt de achterflap. Dat geldt zeker voor ‘Zaventem’, het openingsgedicht:
Ik herken ‘mijn’ Campert niet in de toon en woordkeus van dit gedicht. Alsof een hippe rapper aan het woord is met vet aangezette alliteraties. Hard binnenkomen betekent nog niet goed binnenkomen.
Ook Campert lijkt geschrokken van zijn toon en keert na het openingsgedicht terug op het oude nest van de melancholieke herinneringen en de liefdes die al dan niet beantwoord worden. What’s new? Ik struin verder door de bundel. Juist als ik voor mijzelf concludeer dat het niveau van de verzen het niet haalt bij eerdere stilistisch sterkere bundels, slaat Campert toe.
In ‘Vluchtelingen’ richten Camperts ogen zich weer op de wereld. Met regels licht als balsahout, doorschijnend als calqueerpapier, zwaar als een geweten. En hard inderdaad, maar anders.
Daar zit Campert, voor de buis in Amsterdam en kijkt naar Nederland 1. Ook wij zien wat hij ziet, ook wij doen niets en ervaren een overeenkomstige machteloosheid als hij. Campert geeft zijn machteloosheid vorm in een prachtig en waar gedicht.
Deze bundel is niet de sterkste die ik van Campert gelezen heb. Maar gelukkig maken een paar sublieme gedichten bijna alles goed. Ik koester ze, zeker nu Campert heeft aangekondigd niet meer te zullen schrijven.