Vervliegende tijden
Pim te Bokkel is vader geworden, niet alleen van vier kinderen, maar nu ook van zijn vierde dichtbundel. Zoals de titel al doet vermoeden, waagt Te Bokkel zich aan grote thema’s. Maar Dit en alles en heel het bestaan biedt ook ruimte aan kleine, alledaagse observaties.
Geboorte, en daarmee onvermijdelijk dood, staan centraal in deze nieuwe verzameling gedichten. Er is een verteller aan het woord die duidelijk onder de indruk is van het nieuwe leven dat hij heeft voortgebracht. Hij leert met andere ogen kijken en verplaatst zich in het nog dromende kind, dat al voor geboorte de grenzen van zijn wereld oprekt. Het ‘tast de buikwand af’ en zal binnenkort nieuwe dimensies gaan ontdekken:
Langzaam zal het kind een bewustzijn ontwikkelen. Ondertussen beschrijft Te Bokkel in ‘De huil’ hoe, bij de aanblik van drukknoopjes, het besef van vaderschap over de verteller neerdaalt:
Het gedicht heeft geen enkele pretentie, buiten het weergeven van de oprechte verwondering. De registraties zijn teder, ontwapenend en overtuigend, misschien juist door de korte zinnen en simpele bewoordingen. Tegelijkertijd vormen de drukknoopjes hier het enige concrete beeld en krijgt het gedicht daardoor iets vluchtigs. Alsof de verteller geheel in beslag genomen wordt door zijn jonge-vader-visie en hij als individu verdwijnt. Dit wordt het duidelijkst in ‘Samen zijn’, dat wordt besloten met de constatering ‘Zo samen zijn we/ meer dan ooit’.
Wat het verloop van de bundel kenmerkt is een onuitgesproken wens om juist de vluchtige momenten langer vast te houden. Een gedicht als ‘Alleen in de speeltuin’ toont een blik op speeltoestellen in de ochtendzon, een klein ogenblik dat wordt uitgesmeerd. ‘Zo is het op een doordeweekse ochtend/ of de tijd stilstaat.’
Dit en alles en heel het heelal staat vol met ingevingen die ter plekke geregistreerd lijken te zijn. Het gedicht ‘Hoe de wind zich indirect manifesteert’ laat zien hoe onze perceptie met de jaren beperkt raakt, hoe we de aanwezigheid van wind enkel nog afleiden aan bijvoorbeeld vliegende bladeren. Nee, dan het kind, ‘de eenjarige die met blote tenen buiten op/ de drempel zit en met fijne vingers reikt en tast en knijpt [...] en kijkt of hij de wind doorziet.’ Uiteindelijk zal ook dit kind opgroeien en vergeten dat het de wind ooit in de ogen keek, terwijl het juist dit soort momenten van verstilling zijn die we eigenlijk zouden moeten vasthouden. Deze waarschuwing lijkt de vertelinstantie in ‘Verveling is een vreemde die zich opdringt’ zijn vroegere ik te willen meegeven:
Veel gedichten zijn ondertekend met plaatsnaam en datum, als een poging om het beschrevene niet te verliezen. Het verlies van tijd wordt impliciet benoemd in ‘Streepjescode’:
Het is een mooi voorbeeld van hoe assonantie en herhaling een ritme creëren waardoor de gang naar beneden bijna voelbaar wordt. Zo wekt de verwijzing naar een vervlogen tijd subtiel de suggestie van aftakeling, overigens zonder echt sentimenteel te worden. Wel is er hier en daar sprake van erg nadrukkelijk klinkerrijm of woordspel, zoals in ‘Verhuisbericht’: ‘Met de boeken uit je kast besef je hoe verhuist je bent’, ofwel: ‘verkast’. Uiteindelijk herbergt Dit en alles en heel het heelal verschillende soorten gedichten, die zich kenmerken door gedoseerde symboliek, subtiele lagen, een acceptabele hoeveelheid vaderemotie en heldere maar originele beelden.