Alles wat je schrijft wordt waar
In Ineke Riems debuutbundel Alle zeeën zijn geduldig uit 2015 was een verrassende nieuwe stem te horen. En te zien trouwens, want ze voorzag de bundel van eigen tekeningen, vaak met een soort ‘puntjestechniek’, op hun beurt soms weer voorzien van handgeschreven tekst. Dat doet ze opnieuw, zij het in mindere mate, in haar nieuwe bundel fantasii. De opmerkelijke (langgerekte) spelling van de titel is ontleend aan een bekend liedje van Earth, Wind and Fire, in falset gezongen: ‘Take a ride in the sky/ on our ship Fantasii’. De naam van de band is overigens best toepasselijk, de elementen zijn in zekere zin hoofdrolspelers in deze bundel.
Want was er in het debuut meer ‘wereld’ aanwezig, in fantasii ligt de nadruk op de natuur, in de vorm van flora en fauna (zeesterren, roofvogels, vlinders), en de kosmos, zoals in de afdeling ‘Astrale excursies’. Een van de afdelingen heet ‘Landschap worden’, waar een verlangen tot eenwording met de natuur uit lijkt te spreken, net zoals uit regels als: ‘Als ik naar mijn hand kijk, zie ik wuivende tarwe’, ‘Liever was ik een duinvallei geweest’ en ‘In mijn wangen fladderen vleermuizen rond’. Het lijkt alsof de dichter een vluchtplek zoekt buiten de dagelijkse, ons omringende wereld, in de vorm van een ontsnapping naar een andere wereld, of een terugkeer naar haar geboortegrond, want ‘Ik ben opgevoed door bomen en kreken’ en ‘Mijn moeder is een slingerende dijk tussen de weilanden’.
Naast aandacht voor (eenwording met) de natuur, valt op dat er in deze poëzie vaak sprake is van het vermengen van concrete en abstracte elementen, wat soms een verrassend effect heeft: ‘Ik trek de bladzijde strak om me heen en pas.’ De moeder van de dichter ‘spaart slapeloze nachten tussen de pagina’s van Libelles’. De reden van die slapeloosheid is dat haar dochter ‘de huur met woorden wil betalen’ – iets wat voor een dichter ook feitelijk zo is. Naast dit soort zinnen verrast Riem soms ook met een raadselachtige alchemie, zoals in de (slot)zin: ‘Rustig en geel is mijn innerlijk,/ onbegrijpelijk als gras.’
De frisse diversiteit die het debuut zo rijk maakte, ontbreekt in deze bundel wel een beetje. Er is veel aandacht voor het beschrijven van individuele ervaringen, waaronder een meditatie. Deze zijn niet altijd even boeiend voor de lezer, en soms wat te geëxalteerd, zoals in: ‘Buiten adem ontbloot ik jouw lege ruimte. Dan jij de mijne’ en ‘Niemand verstond nog de kraters die ik uitstootte [...] Sindsdien teken ik nieuwe sterrenbeelden/ die steeds haar contouren volgen’. Als lezer word je niet echt de gedichten ‘in getrokken’, en voel je je enigszins buitengesloten van deze spirituele ervaringen.
Het mooist is deze poëzie wanneer ze het herkenbaarst is, bijvoorbeeld in het beschrijven van jeugdherinneringen, of wanneer Riem vertrekt vanuit feitelijkheden die ze met haar verbeelding naar een hoger plan brengt, zoals in het roerende gedicht ‘Onder de sterren’: