‘Nog 60 dagen tot kerst’, kopt de lokale krant die op de grond van de bus ligt in agressief rode en dikgedrukte letters. Het is eind oktober. In mijn hoofd sla ik de kalender om, tikt de timer af. Er staan er meer. Aftellen zit in ons geprogrammeerd, is het niet door middel van advertenties, feestdagen en deadlines, dan wel intern. Voor mij heeft het met controle te maken, grip hebben op iets waar ik onzeker of zenuwachtig van word. Het visualiseren van de wachttijd en wanneer die voorbij is, maakt me rustig. Als ik het met een vriend over wachten en ongeduld heb, bestempelt hij dat als: voorpret. Verheugen op wat er gaat komen en daar zo lang mogelijk naar uitkijken. Dat maakt voor hem de uiteindelijke gebeurtenis zo vreugdevol. Het verheugen is waar hij naar uitkijkt.
Ik heb een afspraak in een café en ben te vroeg, omdat mijn interne klok en kalender al klaar waren met aftellen. Mijn boek sla ik open. ‘Ik wilde je even laten weten dat je vanaf twaalf uur, als de lunch begint, hier niet meer mag werken en of lezen, vanwege de beperkte plek in ons café’, zegt de serveerster met een geveinsde vriendelijkheid. Het is kwart voor elf. Mijn gezelschap arriveert en we hebben het over toezeggingen, afspraken, verwachtingen en zekerheid: dat wat nu ontbreekt en waarvan we voor onbepaalde tijd in afwachting zijn. Ze kijkt me liefdevol aan, is een moment stil en deelt haar lijfgedicht met mij, waarmee ze al mijn klokken en kalenders op pauze zet.
EB
Ik trek mij terug en wacht.
Dit is de tijd die niet verloren gaat:
iedre minuut zet zich in toekomst om.
Ik ben een oceaan van wachten,
waterdun omhuld door ’t ogenblik.
Zuigende eb van het gemoed,
dat de minuten trekt en dat de vloed
diep in zijn duisternis bereidt.
Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?
– Vasalis
Het gedicht plak ik op de koelkast zodat het me kan laten kabbelen als ik te hard stuk sla op de door mij aangebrachte kades. Het hangt naast een liedtekst van Spinvis uit de voorstelling Vier verhalen en een dag waar als titel boven prijkt: DE TIJD. De woorden en hun ritme bereiken het tegenovergestelde van EB. Ze vertellen me op deze manier dat ik ze allebei nodig heb. De dagen daarna weet ik tijdsaanduidingen te ontwijken en voel me een voortdurende eb. Tot ik me weer tot de buitenwereld moet verhouden: de tijdslimiet van een gratis online videobeldienst afloopt, rennende lichamen naar de tram die over een minuut vertrekt, maar er over vier minuten alweer is. Hebben we haast aangemeten voor de stilstand die in de wereld woedt? Al struinend verschijnen er weer dienaren van de tijd in mijn hoofd die ik behoedzaam in ruil voor de twee gedichten. Nu is Spinvis aan de beurt:
de tijd die tikt en klikt en klokt
wekkert en woekert de weken wakker
Terwijl de melodie en de voetstappen van voorbijgangers aan het tiktakken zijn, stuit ik op een trap voor een deur waar in het steen: Tijddeur gegraveerd staat. Er lopen een vader met een driewieler op zijn schouder, hun sjokkende peuter en de moeder met een tweeling in de kinderwagen erachter. Ze bewegen als wijzers vooruit en ik staar maar naar het woord ‘tijddeur’. De tijd in mij is niet verdwenen, evenmin het ongeduld of de poging om te verheugen in plaats van af te tellen. Ik heb ze in de vorm van gedichten in twee deuren gegraveerd die ik kan openen en dichtdoen zodra ik ze nodig heb.
9 december 2020
Foto: Adrien King