Hiermee is de toon gezet voor een bundel vitale, ongegeneerde po zie, waarin je stuit op ‘hysterisch gekwaak over verkikkerd zijn’, vleugen Rotterdam, ‘vals janken op dit ondermaanse/ over alles wat ik mezelf heb aangedaan’ en ‘andere dingen waar de honden geen brood van lusten’.
Dat laatste is zeker niet overdreven. Autobiografisch aandoende jeugdherinneringen schetsen de ik-figuur als een hinderlijke lefgozer, niet te beroerdom ‘de vlag koffie is klaar’ van de dorpssnackbar te pikken en 's nachts plantenbakken omver te smijten. Een boekhandel mag hij niet in, omdat hij er nooit iets koopt. Blijkbaar heeft dat hem niet van lezen afgehouden. In zijn verantwoording bedankt Dee tenminste een bont gezelschap figuren voor de inspiratie die ze hem hebben gegeven. Daaronder zijn muzikanten, maar ook heel uiteenlopende dichters als Van Bastelaere, Brecht, Charms, Deelder, Van lependaal en Krol. Met sommigen heeft hij de wat rauwe, directe toon gemeen. Zijn gedichten zijn kleurrijk, ze hebben vaart, getuigen van zelfspot en een weerbare melancholie. Meestal staan ze niet ver af van de spreektaal - ‘toen kwam jij langs met een grote pantervelletjeshandtas’ - maar ook momenten van lyrische opwinding zijn niet zeldzaam: ‘tot aan haar zoet taboetje het sleutelgat in haar bolle buikje peeping hole dronkenmakende roemer’.
Vierendeel is geschreven door een hoogst eigengereide dichter, die binnen één gedicht uit de voeten kan met een nieuwe matras, six-pack halve liters brouwmeester en Mozarts requiem. Hij is iemand voor wie ‘de ruimte van het volledig leven’ een vanzelfsprekendheid is. Zijn aanstekelijke po zie weet het clich te doorbreken dat het triviale onverenigbaar zou zijn met het belangrijke.